Door Oumelbanine Nina Zhiri, auteur van Beyond Orientalism: Ahmad ibn Qasim al-Hajari tussen Europa en Noord-Afrika
Toen ik voor het eerst de fascinerende Marokkaanse polyhistor Ahmad ibn Qâsim al-Hajarî (ca. 1569 – ca. 1640) ontmoette, besefte ik hoe de vele lijnen van zijn leven en carrière een ander begrip van het vroegmoderne Middellandse Zeegebied formuleerden, waardoor sommige van de aannames in twijfel werden getrokken. van het oriëntalisme.
Zoals ik in mijn nieuwe boek schrijf Voorbij het oriëntalisme: Ahmad ibn Qasim al-Hajari tussen Europa en Noord-Afrika, deze Morisco, in Spanje ook bekend als Diego Bejarano, ontvluchtte zijn thuisland en de vervolgingen van Moriscos in 1599, tien jaar voordat deze minderheid van islamitische afkomst werd verdreven. In Marrakech helpen zijn taalvaardigheden hem een positie te vinden in de regering van de Saadi Sultan Mûlay Zaydân. Daar vertaalde hij diplomatieke correspondentie voor de sultan en zijn opvolgers. De beschaafde Zaydân gaf hem ook de opdracht om Europese culturele teksten te arabiseren, vooral op het gebied van geografie en kosmografie.
Ahmad al-Hajarî reisde in 1611-1613 door Europa, waar hij Moriscos vertegenwoordigde die door scheepskapiteins waren beroofd voor de Franse rechtbanken, en waar hij een ontmoeting had met Maurits van Nassau, de Stathouder van de Nederlandse Republiek in Nederland. Tijdens zijn verblijf in Europa raakte hij bevriend met en assisteerde hij beroemde intellectuelen, vooral Arabische geleerden die bezig waren de fundamenten van dit vakgebied in de academische wereld en de uitgeverijwereld te leggen. In 1634 verliet hij Marokko om de hadj te volbrengen – de pelgrimstocht naar de heiligste steden van de islam – en verbleef in Egypte, waar hij bevriend raakte met een beroemde geleerde die hem aanspoorde een verslag te schrijven van zijn reizen en ontmoetingen. Deze autobiografie is een belangrijke bron voor zijn leven en carrière. Toen hij terugkeerde van zijn reizen door het Oosten, vestigde hij zich in Tunis, waar hij intellectueel actief bleef, zijn hoofdtekst herzag en religieuze en technische teksten vertaalde.
Het bestuderen van het rijke leven en de carrière van Ahmad al-Hajarî heeft mij geholpen bij het nadenken over de ontwikkeling van het oriëntalisme in de vroegmoderne tijd. Een volledig verslag van zijn reizen en werk laat zien hoeveel onderdanen uit niet-Europese landen de oriëntalisten van hun tijd hielpen een betere kennis van de taal en de culturen te verwerven. Ik moest ook de relatie tussen de islam en het christendom bespreken, aangezien al-Hajarî werd opgevoed als een crypto-moslim en uiterlijk christelijk onderdaan van het Spaanse rijk. Een belangrijk moment was zijn deelname aan het ontcijferen van de Lead Books of Granada, een fascinerende vervalsing die zich op de grens tussen religies bevindt.
Daarnaast is het verhaal van al-Hajarî een voorbeeld voor het bestuderen van reisverhalen als culturele vorm – en het verband ervan met autobiografie. Voor het onderzoeken van de enorme vraag naar het bewustzijn van de vroegmoderne Europese expansie in de andere delen van de wereld, en naar de invloed ervan op niet-Europese culturele producties. Voor vertaalstudies uiteraard. En voor het observeren van de gedeelde materiële cultuur tussen Europa en Noord-Afrika, door de lens van wetenschappelijke en technologische studies.
Wat voor mij achteraf gezien opmerkelijk is, is dat al deze verschillende onderwerpen samengebracht konden worden door de carrière van deze ene, weliswaar uitzonderlijke, individu, Ahmad ibn Qâsim al-Hajarî, te volgen. Hij was een man met zoveel verschillende facetten en vaardigheden dat hij een gids van onschatbare waarde werd om te onderzoeken hoe de grenzen van de vroegmoderne wereld behoorlijk poreus waren, waardoor diepe culturele verbindingen mogelijk waren, zelfs tussen antagonistische regio’s. Het volgen van Ahmad al-Hajarî in zijn vele trajecten was een lange, complexe en prachtige reis.